Sinterklaasavond 1989

 

Tijdens de drie volle weken huispraktijkstage die er ik liep, bevielen vijftien stoere Katwijkse vrouwen onder mijn bezielende leiding. Het woord “leiding” gebruik ik hier relatief, want meestal stond ik erbij en keek ik er naar. Twee jongetjes kozen vijf december als geboortedag en hoewel het speciale van de datum toentertijd geheel aan mij voorbij ging, schep ik iedere Sinterklaasavond graag weer op over het flitsende optreden van de Sint (de verloskundige die mij begeleidde, Janneke Paulusma) en haar hulppietje (de laatstejaars StudentVroedvrouw Marianne) met in de hoofdrol twee leuke surprises. Mijn vervoersmiddel: een mintgroene, tochtende, lekkende, slecht startende Lelijke Eend.
Janneke woonde één straatje achter de boulevard en reed een gouden Renault Fuego 88pk Turbo Diesel, met zijn kenmerkende zwarte streep over de gehele zijkant. Fuego betekent vuur in het Spaans, legde ze uit. ‘Het is de dieseluitvoering dus hij kan niet in de fik.’ Een behoorlijk belangrijk detail, want ze vertelde het me meerdere keren. ‘Mijn vorige auto is finaal uitgebrand. Brrrr!’ Aha, daar zat hem het trauma. Janneke was erg zuinig op haar nieuwe troetelkindje, ze was dol op de gouden kleur en de snelle streep en zijn vijf versnellingen. Met wat passen en meten parkeerde ze hem telkens secuur, met de kont naar achter, in haar garagetje. Het paste net, of eigenlijk net niet. Schuimrubber stroken hingen op strategische plaatsen om beschadigingen te voorkomen. Ik wurmde me door een kiertje op de bijrijderstoel, want verder kon het portier niet open. De oranje binnenverlichting knipperde bij starten, de garagedeur opende Janneke met een afstandsbediening. Ik telde stiekem af en hield mijn adem in.
‘Five, four, three, two, one...  Ignition. ‘
Terwijl de kiepdeur nog niet eens volledig geopend was, drukte ze het gaspedaal al diep in.
Vroeeeeeeeeem.
Het voelde als een lancering. Bij onze eerste uitrit zat mijn hart bovenin mijn keel. (Alle volgende keren kwam hij minstens tot halverwege mijn slokdarm.)  Ze moest namelijk ook meteen een scherpe bocht maken, en ondertussen bliepte ze over haar linkerschouder de garagedeur weer dicht.
Ik dacht: ‘Thunderbirds are go!’ en: ‘Dit wil ik later ook!’
Vooral midden in de nacht had het iets magisch. Op zomerse dagen, vertelde ze, moest ze oppassen geen argeloze toeristen van de sokken te rijden en ze foeterde over de talloze malen dat onnadenkende strandgangers pal voor haar uitrit parkeerden. ‘Zie je de parkeerverbodsbordjes en die roodwitgestreepte paaltjes? Je moet wel stekeblind zijn om die te missen. Onmogelijk!’  Ik was plotseling heel blij dat ik, de allereerste stagedag, mijn Eend niet op dat ene lege plekje had gezet. De badgasten waren er minder genadig van afgekomen, de politie maakte er elke keer snel werk van.
Verloskundige Paulusma kenden ze allemaal.
Het was een grijzige dinsdag, om half vijf werd het al echt donker, de buitenthermometer gaf zeven graden aan en waaien deed het als altijd, daar aan de Zuid-Hollandse kust. Het heerlijk avondje was gekomen, twee telefoontjes tegelijk lieten ons geen keuze, ik wachtte buiten op het openen van de garagedeur, om het wurmmoment te voorkomen, en hoopte dat Janneke mij niet zou vergeten bij het nemen van de bocht. Op naar Lies Varkevisser in de Violierstraat. Ik was de stagiaire, Janneke joeg me voorop de trap op. Lies had bijna vijf centimeter ontsluiting en Janneke vroeg mij of we nog naar Wilma konden.  
Ik schatte in van ja, en we gingen. ‘We zijn zo weer terug,’  riepen we terwijl we de trap afdenderden op weg naar de andere kant van de wijk. Ook het rennen deed Janneke het liefst in de vijfde versnelling. De RenaultFuego spoot door de straatjes met nu het huisje van Wilma van der Plas-van der Plas ten doel. Wilma en Theo woonden aan de Zeeweg en zij verwachtten een vijfde kind, en dat binnen vijf jaar huwelijk.
Op een groot stuk karton had Janneke een indeling getekend van huisnummers en bijbehorende letters van de flats, maisonnettes, rijtjes- en vrijstaande huizen langs de lange Zeeweg die van het binnendorp richting het strand slingerde. Ze graaide naar het karton op de achterbank en gaf het aan mij.
‘Kijk jij eens even Marjan, vanaf de weg is het zo lastig te zien.’ Ik dirigeerde haar kordaat naar nummer 114 E-b. ‘Dat zijn de bovenmaisonnettes, nog meer trappen lopen!’ Janneke moest er van zuchten: ‘Ren jij maar alvast vooruit, hier neem handschoenen mee,’  ik ving en daar ging ik. Mevrouw van der Plas was de enige zwangere die had aangegeven liever geen stagiaire te willen. Terwijl ik de trappen oprende, schoot het me te binnen. Pas inhouden had geen zin, kloppen hoefde niet, de voordeur stond al wagenwijd open en Theo duwde me zonder veel omhaal door, de binnentrap op.  Wilma bevond zich op de bovenetage, ze lag in een vrolijk gebloemde maar iets verkreukte jurk dwars op bed. Neergeploft om niet meer op of om te kunnen. De onderbroek was nog aan. Ik hoorde een ingehouden, maar onmiskenbare persgrom en zag het witkatoenen kruis tussen de benen opbollen, gutsen vruchtwater liepen via de pijpjes af. Ik gooide mijn jas uit, rukte een handschoenenverpakking open, trok de onderbox naar beneden, en de kleine van der Plas werd geboren. Ik maakte mijn excuus omdat ik de bevalling toch had gedaan, ze zei zachtjes: ‘Dat geeft niet hoor,’ maar ze hoopte vooral dat er geen kinderen wakker waren geworden van ons gestommel.

Terug naar de Violierstraat, de Fuego pierewaaide in zijn hoogste versnelling langs de boulevard om met wind mee zo de woonwijk weer in te vliegen. Ook daar vonden we de voordeur open met een handenwrijvende aanstaande vader op de uitkijk, haast was geboden.
Boven wachtte Lies, zij had de onderbroek al uit. Tegenover het voeteneinde van het bed bevond zich en enorme kastenwand van degelijk “Katwijks Eiken”, de middelste schuifdeur had een spiegel. Een spotje verlichtte met een ongezellige felle straal het niet te missen middelpunt van alle consternatie, Lies staarde ernaar via de manshoge spiegel. Een eigroot stukje kaal babyhoofd was te zien tussen haar benen.
‘Ja, ik hoorde de voordeur achter jullie dicht slaan, en tegelijkertijd voelde ik het zakken, ik dacht, ik beweeg me maar niet tot jullie er weer zijn.’ De arme Lies lag dus al drie kwartier krampachtig naar het eitje te staren, biddend en hopend op een ‘Daar wordt op de deur geklopt…’ gevolgd door ons bevrijdende binnenstormen.
Ik maakte mijn excuus over de eerdere beslissing, ze zei zachtjes dat het niet gaf en wachtte bedeesd tot ik mijn handschoenen aanhad.

Het was me het heerlijk avondje wel.
 
 
@poldervroedvrou

 

Kraamverdriet


kindje op moederschoot
Suzanne verwacht de vierde.
Ik volg het op afstand, want ze verhuisde naar de Veluwe.
De uitgerekende datum gaat voorbij, een week, nog een paar daagjes erbij, we grappen via Facebook of ik een keertje langs moet komen.
Tot…
Tot we het bericht lezen over dochtertje Alessia. In een vollemaansnacht van zaterdag op zondag geboren. Alessia Maryse. Prachtige namen, maar ze is stil geboren en wordt vrijdag naar haar laatste plekje gebracht.
Wat?
De wereld staat stil.
Het nieuws is nauwelijks te bevatten.
We horen dat het een heel mooi baby’tje is. Alles er op en eraan.
Het is niet te bevatten.
Ik vraag of ik op kraambezoek mag komen en we spreken een datum af.
Het is een eindje rijden en de gehele weg probeer ik een geschikte openingszin te bedenken. Maar alles klinkt cliché.
Een stevige knuffel blijkt genoeg om mijn ontgoocheling te verwoorden over het ongelofelijke van het verlies van een puntgaaf, voldragen meisje.
De foto’s die ik bekijk, laten het zien. Een compleet gezinnetje, drie blonde koppies kijken naar het zusje, waar zo op de zwart-wit foto aan niets te zien is dat Alessia niet leeft.
Schoppen wil ik, ergens tegenaan. Schudden aan de baby, word wakker, haal adem, leef!
Het helpt allemaal niets.
Ik vraag of ik naar de begraafplaats mag. Suzanne en haar moeder brengen me. We lopen samen naar het plekje, een jonge boom groeit er om nog tot in lengte van dagen over haar heen te buigen voor schaduw en beschutting. Bloempjes van de boom lijken vlindertjes, ragfijne roze elfjes. Suzanne wil een zelfde boompje in haar tuin, ik vind het een mooi idee. We staren naar het pas gedolven stukje aarde.
Daar ligt ze.
Het is helemaal niet te bevatten.
Roze en groenwitte plantjes om haar heen. Windlichten, een olifantje. Alles met elkaar uitgezocht speciaal voor deze dochter. Onder een glazen stolpje een cadeautje, roze strikjes, in al zijn treurigheid mooi en lief. Net als Alessia, mooi en lief, maar omstandigheden, o zo treurig.
Oma vertelt over de olifanten, en hun instinct om samen te rouwen, alle vrouwtjes van een stam. Oma-olifant, oud-tantes, zussen scharen zich rond het droevige moederdier.
Met elkaar.
Zo is het hier ook, oma houdt haar dochter vast. Tante past, terwijl wij hier staan, op de andere kinderen. Het verlies samen dragen.
Maar zo verdrietig als Suzanne is, o het is hartverscheurend, het kost ons moeite om weer terug naar de auto te gaan. Bedenken wat we vanavond zullen eten, of ik moet tanken, en andere banale zaken.
Op de terugweg heb ik hoofdpijn, red het net zonder tanken, en kook iets met rijst. Mijn leven gaat weer door, maar Suzanne is nog niet uit mijn gedachten.
Net als al die andere moeders die een kindje verloren zo rond de geboorte.
Het WAAROM blijft als altijd de grootste vraag.


@poldervroedvrou