Contrasten


‘Graag zou ik met een ruggenprik bevallen.’
Het was niet de allereerste zin die ze uitsprak, maar wel degene die bleef hangen.
Veerle, geboren en getogen in België, getrouwd met Brandweerman Maarten, de liefde die haar in ons kleine polderdorp had laten wortelen. Veel van onze gewoontes had ze zich eigen gemaakt. Maar nu Hollands bevallen? Dat nooit.
We praatten lang, we praatten breed. Ze ging een keer op gesprek bij de gynaecoloog. De zwangerschap verliep zonder al te veel problemen.
‘Mag ik in het bad van het geboortehuis bevallen?’
Deze vraag kwam van Erna. Zij had gelezen over de behaaglijkheid van het warme water en dat leek haar wel wat. We praatten kort en ik zei: ‘Een badbevalling lijkt mij een uitstekende keuze.’

En zo bevinden we ons halverwege een mistige novembernacht, waar in huize Brandweerman ‘den arbeid zijn aanvang heeft genomen’.
Toevallig was ik vlak daarvoor bij Erna geweest, vliezen gebroken en een aarzelend begin van weeën.
‘Gaan jullie vast die kant op?’ had ik Erna gevraagd. Harold sjouwde al met Maxi-Cosy en vluchtkoffertje. ‘Laat het bad maar vollopen. Zie ik jullie daar.’
Veerle heeft voldoende ontsluiting voor het echte pijnstillingswerk.
Grote ogen in het hoofd, hyper van de hele happening. Onze brandweerman heeft kleine oogjes. Hij had een enorme brand moeten blussen op een vrachtwagenbedrijf en was 24uur in touw geweest.
Ik bel met de verlosafdeling van het ziekenhuis, meld mijn cliënte met het epidurale-verzoek aan en vertrek zelf richting geboortehuis, pakweg drie lange gangen verwijderd van de medische verloskamers.

Erna dobbert in het warme bad. In de bevalkamer naast de onze wordt onder veel enthousiaste aansporingen een Puttens baby’tje geboren. We volgen het stilletjes, af en toe kijken Harold en ik elkaar aan. Erna heeft zich verstopt onder een washandje, zij lijkt niks te merken, soms horen we zelfs een snurkje. Op de andere kamer wordt het ook stil, op een sporadisch babyhuiltje na.
Bij ons lijken de weeën een beetje weg te vallen.
Zo werd het een bijzonder serene aangelegenheid.
Na lang wikken en wegen, afwachten, wachten, nog langer wachten en meer gesnurk, besluiten we richting verlosafdeling te verkassen om weeënopwekkers te verkrijgen.
Wij belanden op kamer drie.
Op twee ligt Veerle.
Ik tref haar met dezelfde grote ogen in het hoofd, blonde haren plakkerig langs de wangen. Linkerarm infuus, rechter automatische bloeddrukmeter, inwendige registratie, een catheter en het slangetje vanuit de rug voor de pijnmedicatie. Volledig gebonden aan draden en apparatuur. Qua ontsluiting is ze even ver als Erna, qua Zen-modus zit ze er mijlen vanaf. Ze woelt door het bed, heeft jeuk, is misselijk en heeft het afwisselend heet en koud. Ik heb het met haar te doen en blijf bij haar. De ruggenprik moet uitwerken om persweeën te voelen. Ik wil gedag zeggen op drie, maar Veerle laat met niet meer gaan. Ze mag persen, en dat doet ze uit alle macht, terwijl het been aan mijn kant niet doet wat zij wil. Iedere wee til ik het voor haar op en geef het aan alsof het een los attribuut is, zoals het been van een willekeurige etalagepop.
‘VEER, kom op zet door!’ moedig ik haar aan. Haar dochtertje Jade wordt kwart voor vijf in de middag geboren.
Verloskamer drie was leeg en verlaten toen ik daar terug kwam. Het zoontje van Erna was om half vijf per keizersnede gehaald.

Later vertelde Veerle me wat ze het vreselijkst had gevonden; dat ik VEER riep in plaats van Veerle, daardoor was ze harder en harder gaan persen waar ik bozer en bozer leek.
Het gaf haar het idee te falen. Terwijl ik dacht; een ruggenprik, amai, daar is niks makkelijks aan zeg…
Daarom zei ik: ‘Welnee Veerle. Poldervroedvrouw is fier op u!’

 

@poldervroedvrou

 

Geen opmerkingen: